Op naar de tien miljard mensen

Zondag 1 november 2015

Een gastbijdrage van Ralf Bodelier

De aarde is geen petrischaaltje

In 2065 zouden er tien miljard mensen op aarde leven. Zijn daarmee ‘de natuurlijke grenzen’ overschreden? Geenszins. De planeet kent geen natuurlijke grenzen.

In de jaren zestig hingen op veel scholen posters met daarop een wereldbol, afgeladen met mensen. Zo vol dat ze er aan alle kanten vanaf tuimelden. Het is een sterk beeld uit een tijd dat de wereldbevolking nog maar ruim drie miljard mensen telde.

Het was ook een idioot beeld. Want had je die drie miljard mensen netjes naast elkaar gezet, iedereen op een tegel van een vierkante meter, dan hadden ze 4096 vierkante kilometer in beslag genomen. Dat is ongeveer het grondgebied van de provincie Gelderland. Vandaag zijn we met ruim zeven miljard mensen. Zou je ons opnieuw netjes naast elkaar zetten, dan nemen we met z’n allen 7056 vierkante kilometer in, de oppervlakte van Limburg en Noord-Brabant samen. Op de rest van de aardbol is dan geen mens meer te bekennen.

De komende vijftig jaar groeit de wereldbevolking naar de tien miljard, een aantal dat we gemakkelijk kwijt kunnen in de provincies Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel. Het is een toename van 38 procent. En waarschijnlijk zal het ons weinig moeite kosten om rond 2065 ook deze drie miljard extra mensen fatsoenlijk te voeden, te huisvesten en van energie te voorzien.

De grootste bevolkingsgroei ligt inmiddels al achter ons. De afgelopen vijftig jaar steeg de wereldbevolking immers al van 3,3 miljard naar de huidige 7,2 miljard. Dat was een toename van maar liefst 118 procent. Vergeleken daarmee stelt de aanstaande toename van 38 procent maar weinig voor.

De toename van de wereldbevolking zal rond 2075 tot stilstand komen. Of we de tien miljard daadwerkelijk zullen bereiken, is zelfs nog maar de vraag, want al decennialang neemt het geboortecijfer af. In 1965 kregen vrouwen wereldwijd gemiddeld vijf kinderen, vandaag zitten we net onder een gemiddelde van 2,5 kinderen per vrouw. In sommige landen gaat het heel hard, zoals in Bangladesh, het dichtst bevolkte land ter wereld. Daar werden in 1965 6,7 kinderen per vrouw geboren, in 2014 waren dat er nog maar twee. Veel Oost-Europese landen worstelen zelfs met een forse bevolkingsafname. Zo daalde de bevolking van Oekraïne in twintig jaar tijd van 52 naar 42 miljoen.

Vooralsnog groeien we nog even door. En waarschijnlijk gaat ons dat goed bevallen. De groei van drie naar zeven miljard mensen ging in elk geval prima. Verrekend met de inflatie verdient de gemiddelde wereldburger vandaag drie keer zo veel geld als in 1965. Ook wordt de gemiddelde wereldburger vandaag de dag dertig procent ouder dan in 1965. De kans dat zijn jonge kinderen sterven, daalde met maar liefst zestig procent. Hongersnood komt enkel nog voor in Afrika. En het aantal mensen met ‘structurele honger’ zakte wereldwijd van 49 procent naar elf procent. In 1965 leden 1,6 miljard van de 3,3 miljard mensen honger, vandaag zijn dat er 795 miljoen van de 7,2 miljard.

In almaar grotere delen van de wereld profiteerde ook het milieu. Ondanks uitdagingen als de klimaatverandering, het verdwijnen van sommige soorten en de verzuring van de oceanen zijn we in veel opzichten een stuk beter af dan in 1965. Ook toen veranderde het klimaat, verdwenen er soorten en verzuurden de oceanen. Bovendien woonden we, zeker in het Westen, in vuile en rokerige steden. Onze rivieren waren vervuild, de bossen stierven, we spoten een gat in de ozonlaag en we stonden op het punt de walvis uit te roeien. Het milieu stond nog maar amper op de politieke agenda.

Vijftig jaar later zijn deze problemen vrijwel verdwenen. Er zwemmen weer miljoenen walvissen door de oceanen en de rivieren zitten opnieuw vol vis. In Nederland nam het bosoppervlak met vijftig procent toe en is de lucht een stuk schoner dan in 1900. Grote delen van onze planeet zijn al drie decennia bezig te ‘vergroenen’. Zelfs in het dichtbevolkte Nederland geven we vandaag oude landbouwgebieden ‘terug aan de natuur’. Nogal wat wetenschappers denken dat deze vergroening mede te danken is aan de verhoogde uitstoot van CO2. Niet voor niets noemen we CO2 een ‘broeikasgas’.

Ontegenzeggelijk betekent de forse bevolkingsgroei een forse groei in de uitstoot van CO2 en daarmee gepaard gaande klimaatverandering. Zeven miljard mensen gebruiken nu eenmaal veel meer energie dan drie miljard. En die energie komt voor meer dan tachtig procent uit het verbranden van fossiele brandstoffen.

Het aantal doden en gewonden door droogten, overstromingen, hittegolven en stormen neemt af met miljoenen mensen per jaar

De mogelijke gevolgen van de klimaatverandering zijn bekend. Er is een grotere kans op droogten en overstromingen, op hitte-golven en orkanen. Daarmee lijkt de toenemende wereldbevolking, door het toenemende gebruik van fossiele brandstoffen, direct verantwoordelijk voor een eveneens toenemend aantal natuurrampen. Het lijkt dan ook logisch dat de bevolkingsgroei gepaard gaat met een forse toename van ‘klimaatgerelateerde doden’ zoals dat officieel heet. Recente hittegolven in Pakistan, overstromingen in Georgië en tyfoons op de Filippijnen lijken daar inderdaad op te wijzen.

De koele cijfers laten echter iets heel anders zien
Het aantal doden en gewonden door droogten en overstromingen, door hittegolven en stormen neemt al sinds mensenheugenis af. En niet met een paar percentages, maar met enkele miljoenen mensen per jaar. Het is een afname van maar liefst 98 procent over de afgelopen tachtig jaar.

Tot ver in de jaren dertig waren klimaatgerelateerde doodsoorzaken aan de orde van de dag. Zo verloren in 1932 meer dan vijf miljoen mensen wereldwijd het leven door blootstelling aan een wispelturig klimaat. In 2013 waren dat er rond de dertigduizend. En dat terwijl de wereldbevolking in diezelfde tijd verviervoudigde.

Om het anders te formuleren: de kans dat vandaag iemand sterft door een klimaatgerelateerde oorzaak is vijftig keer kleiner dan tachtig jaar terug.

Ongelooflijk, contra-intuïtieve cijfers
Het zijn immers cijfers die volledig in strijd zijn met wat ons dag in, dag uit wordt voorgehouden door klimaatijveraars, nagepraat door onkritische media die steevast verzuimen zelf eens achter de feiten aan te gaan.

En dat terwijl de gegevens voor iedereen beschikbaar zijn bij de International Disaster Database in Brussel. Het zijn cijfers die onlangs nog eens werden samengebracht door de Amerikaanse klimaatexpert Indur M. Goklany in het makkelijk te googelen artikel Wealthand Safety: The Amazing Decline in Deaths from Extreme Weather in an Era of Global Warming , 1900-2010.

Fors toegenomen gebruik van fossiele brandstoffen
Vooralsnog heeft een fors toegenomen bevolking en dito toegenomen gebruik van fossiele brandstoffen ons blijkbaar veel minder kwetsbaar gemaakt voor de nukken van het klimaat. Of dat klimaat nu verandert of niet. De verklaring ligt voor de hand: meer mensen betekent ook een enorme toename van geld, specialismen en goedkope technologie. We ontwerpen almaar sterkere dijken tegen overstromingen, slimmere irrigatiesystemen tegen droogten en efficiëntere maatregelen bij aangekondigde orkanen.
Bovenal danken we onze veiligheid aan dat vermaledijde verbranden van fossiele brandstoffen. Daarmee veroorzaken we weliswaar een verandering in ons klimaat, maar door die hoge energieconsumptie kunnen we ons ook beter tegen het klimaat beschermen. Met fossiele brandstoffen produceren we aardbevingsbestendige stalen constructies voor flats, veilige auto’s op al even veilige autowegen, en voldoende kunstmest om tien miljard mensen aan de obesitas te helpen. Of de temperatuur nu fors toeneemt of sterk daalt, dankzij olie, kolen en gas zetten we simpelweg de airconditioner of verwarming een standje hoger.

Toch noemt niemand minder dan Jeffrey Sachs overbevolking een van de grootste problemen van dit moment. We moeten ons inspannen om de bevolkingsgroei sneller terug te dringen, schrijft hij in zijn nieuwe en monumentale boek The Age of Sustainable Development. En wanneer Sachs dat vindt, dan ís overbevolking een groot probleem, want Sachs is een van de meest invloedrijke intellectuelen ter wereld. Zo was hij betrokken bij het opstellen van de millenniumdoelen, adviseerde hij een dozijn Afrikaanse regeringen, schreef drie ‘New York Times Bestsellers’ over armoede en duurzaamheid. Op dit moment is hij de directe adviseur van VN-chef Ban Ki-moon. Niet zonder reden heeft zijn net verschenen boek nu al zo’n 250.000 verwijzingen op Google.

Centraal in The Age of Sustainable Development staan onze ‘planetary boundaries’. Het is een begrip dat in 2006 werd gemunt door de Zweedse wetenschapper Johan Rockström, volgens Sachs ‘the world-leading environmentalscientist’. De aarde, zo schrijft Sachs in navolging van Rockström, kent negen ‘echte natuurlijke grenzen’, waaronder bijvoorbeeld de toename van broeikasgassen, een afnemende hoeveelheid zoet water en het verlies van biodiversiteit. Wanneer we deze negen grenzen overschrijden, komt ons ‘veilige voortbestaan’ in het geding. En het slechte nieuws is, aldus Rockström, dat we zes van deze negen grenzen inmiddels al hébben overschreden, waarmee ons voortbestaan nu al in het geding ís.

De belangrijkste oorzaak, volgens Sachs, is de snel gegroeide wereldbevolking. Vergeleken met onze voorouders, zo’n tweehonderd jaar geleden, is het aantal mensen niet alleen verzevenvoudigd, maar produceren en consumeren wij vier keer zo veel als zij deden. Geen wonder, aldus Sachs, dat het draagvermogen van onze planeet in het geding komt.

Sachs haalt de Britse dominee Thomas Malthus aan, die in 1798 al voorzag hoe de bevolkingsgroei het belangrijkste probleem zou worden van onze tijd. En net als Malthus toen pleit ook Sachs nu voor een sterke rem op de bevolkingsgroei. Maar dat moeten we alleen doen, zo benadrukt Sachs, met methodes die hand in hand gaan met mensenrechten en armoedebestrijding. Helaas maakt niet iedereen dit voorbehoud. Doorgaans leidt het doembeeld van een exploderende bevolking tot wrede opvattingen en bijbehorende maatregelen.

Laten we hem Theo noemen. Dat past mooi bij zijn vak, docent theologie aan een Nederlandse universiteit. Theo was begeleider van een groep studenten die in oktober 2005 met mij afreisde naar Malawi. En Theo, dat is in dit verhaal niet onbelangrijk, bleek zeer begaan met het milieu. Zo was hij gepromoveerd op een onderzoek over hoe we jongeren milieubewust kunnen laten denken en handelen. Want Theo maakte zich ernstig zorgen. Ons leefmilieu, zo vertelde hij ons, wordt aan alle kanten bedreigd. De lucht die wij inademen, het water dat wij drinken, de bodem waarop wij leven: alles is zwaar aangetast.

Dit had volgens Theo te maken met een ‘antropocentrische’ blik op de wereld. Een visie waarin de ‘anthropos’, Grieks voor ‘mens’, centraal staat en niet de lucht, het water en de bodem. In zijn proefschrift pleitte hij voor een ‘ecocentrische’ visie, waarin de eco – van ‘oikos’, Grieks voor ‘het huis’ van de mens – de belangrijkste factor is. Willen we nog iets van de aarde overhouden, dan zullen wij het huis moeten redden van zijn bewoners. Wat dit volgens Theo betekende voor de praktijk van alledag zouden we snel ervaren.

Sinds 2003 organiseer ik bij tijd en wijle exposure tours naar Malawi. Ik stel mijn gasten bloot aan het volle leven in dorpen en sloppenwijken, in ziekenhuizen, politiebureaus, scholen, kerken en bedrijven. Malawi is zowel een dramatisch arm als een overrompelend vriendelijk land. In de dorpen komen vrouwen je dansend tegemoet, in de illegale alcoholstokerijen, diep verstopt in de sloppenwijken, trakteren straatjongens je op gratis jenever.

In oktober 2005 was alles anders. De Verenigde Naties voorspelden een hongersnood waardoor in de eerste maanden van 2006 het leven van twaalf miljoen mensen ernstig werd bedreigd. Dat waren zeven miljoen mensen in Zambia, Zimbabwe en Mozambique en vijf miljoen in Malawi. Zoals de meeste hongersnoden in Afrika was ook deze het gevolg van een fatale combinatie van een gebrekkig bestuur, onregelmatige regens en het simpele feit dat de landbouw in dit deel van Afrika niet is geïntensiveerd. In Malawi is een goede oogst eerder een godsgeschenk dan de uitkomst van een vastomlijnd productieplan.

We zijn dwazen wanneer we willen voorkomen dat mensen van honger sterven. We moeten juist het omgekeerde doen

Ik wist dus dat er een hongersnood op komst was. Maar ik wist niet dat deze in oktober al een feit was. Dat drong pas tot me door tijdens ons bezoek aan een basisschool met achtduizend leerlingen in Ndirande, de grootste sloppenwijk van het land. Ndirande Primary School leek leger dan anders. Opmerkelijk weinig kinderen renden er rond. Francis Manjanja, het schoolhoofd dat ons bij eerdere bezoeken nog goedgemutst rondleidde, meldde dat kinderen begonnen af te haken. Door de honger waren sommigen nu al te zwak om naar school te komen. Anderen werden door hun ouders naar vuilnisbelten gestuurd om voedsel te zoeken. Meester Manjanja vreesde dat tweeduizend van zijn achtduizend leerlingen het uiteindelijk niet zouden redden.

In de dorpen bleek de situatie al net zo dramatisch. Vrouwen kwamen ons niet meer dansend tegemoet en kinderen hingen apathisch tegen muren. Op het moment dat ik de chiefs begroette en omarmde, rook ik in hun adem de geur van aceton. En aceton, zo wist ik uit de literatuur, wordt aangemaakt door een lichaam dat zichzelf langzaam maar zeker begint te verteren omdat er niet voldoende voedsel binnenkomt.

Dat de situatie nijpend was, ging ook aan de studenten niet voorbij. Bedremmeld luisterden zij naar het relaas van meester Manjanja. Ze zagen hoe dorpelingen zich begerig rondom ons verzamelden in de hoop iets eetbaars te krijgen. Toen een student besloot om een aantal eieren uit te delen, gingen mensen met elkaar op de vuist.

Dat er iets diende te gebeuren, was duidelijk.

Dat wíj iets konden doen evenzeer. Zou het niet mogelijk zijn om de school van Francis Manjanja voor een half jaar van schoolpap te voorzien? Misschien konden we ook noodvoedsel laten aanrukken voor een of meer dorpen?

Die avond al zaten we samen met Manjanja, twee van zijn leraren en enkele Malawiaanse vrienden om plannen te maken. Er werd een uitvoerend comité opgericht en een afspraak geregeld met het World Food Programme van de Verenigde Naties. Enkele dagen later, terwijl de Malawiaanse vrienden al begonnen met het zoeken naar brandhout, kookpotten en maïs, werd intensief met Nederland gebeld om 150.000 euro bijeen te sprokkelen. Nog voor de Kerst was het bedrag binnen. Uiteindelijk wisten we twee scholen met in totaal veertienduizend kinderen en twee dorpen met samen zestien-duizend bewoners door de hongersnood te slepen.

Niet iedereen deed mee. Terwijl de meerderheid van de studenten overeind kwam en zich achter de hongerplannen schaarde, zette docent Theo de hakken in het zand. Niet alleen weigerde hij om zélf enige activiteit te ontplooien, hij weigerde ook om ons reisprogramma enigszins aan de hulpactie aan te passen. Hij weigerde zelfs om het overgeschoten reisgeld van de groep, zo’n achthonderd euro, in de hongerpot te storten.

Dat hij weigerde om de duizenden kinderen van de Ndirande Primary School aan schoolpap te helpen, was geen kwestie van luiheid of desinteresse. Integendeel. Theo noemde zich zeer betrokken. Maar, zo legde hij geduldig uit, we moesten begrijpen dat de honger niet uit de blauwe hemel kwam vallen. Die honger, zo doceerde Theo, was een regelrecht gevolg van de aanwezigheid van te veel mensen in een te klein gebied. Ook al was de bevolkingsdichtheid van Malawi maar een derde van bijvoorbeeld Nederland, het feit dat zoveel mensen hongerden, toonde onomstotelijk aan dat dit huis niet groot genoeg was voor zijn bewoners. Het voeden van de hongerigen zou dan ook louter uitstel van executie zijn. Nu al kon de aarde het grote aantal mensen niet dragen, in de toekomst zou dat er zeker niet beter op worden. Daarom was het volgens Theo maar beter om ons nergens mee te bemoeien en die vijf miljoen mensen in rust en vrede te laten sterven.

Uit zijn woorden begreep ik dat hij het zelfs als zijn morele plicht zag om de schoolkinderen van Ndirande te laten verhongeren. De achthonderd euro zou hij enkele maanden later uitgeven aan het produceren van een dvd met foto’s en filmpjes van onze reis.

Had Theo een punt? Nogal wat ecologen, biologen en milieudeskundigen menen van wel. Zij geloven dat een toenemend aantal mensen de natuurlijke hulpbronnen van de aarde uitput. Op termijn wordt daarmee de ‘draagkracht’ van de aarde ondermijnd. Honger en ondervoeding zijn dan onvermijdelijk. Een nieuw inzicht is dat niet. En dat geldt evenmin voor de daaropvolgende gedachte dat de bevolkingsomvang krachtig moet worden teruggedrongen. Is het niet met respect voor mensenrechten, zoals bij Jeffrey Sachs, dan is het wel door mensen passief te laten sterven. Of door met geweld een einde te maken aan hun voortplantingsdrang.

‘Wat ons het meest bezighoudt, zijn nog wel de krioelende mensenmassa’s. (…) Laten we epidemieën en hongersnoden, oorlogen en aardbevingen beschouwen als instrumenten waarmee flink wordt gesnoeid in de weelderigheid van het menselijk ras.’ Dat schreef de kerkvader Tertullianus (160-230 na Christus) in zijn essay De ziel. De mensenmassa’s kwamen in die tweede eeuw overigens nog maar amper uit boven de 190 miljoen, vergelijkbaar met de huidige bevolking van een land als Brazilië.

In 1798 blies Thomas Robert Malthus (1766-1834), dominee en zelfbenoemd misantroop, de ideeën van Tertullianus nieuw leven in. Dat deed hij met zijn Essay on the Principle of Population, een boekje dat vandaag weer doorklinkt in de ideeën van Jeffrey Sachs over bevolkingsgroei. Malthus leefde in een tijd dat het eerste miljard aan mensen nog moest worden bereikt, maar hij was al net zo somber als zijn Romeinse voorganger. Zijn boodschap was even simpel als helder. De bevolkingsgroei zal het altijd afleggen tegen de groei van de landbouwopbrengsten.

Hongersnoden zijn volgens Malthus niet minder dan een natuurlijke correctie op het menselijke verschijnsel. En zo’n ‘malthusiaanse catastrofe’ is louter een natuurlijk correctiemiddel om een overbevolkte samenleving weer in evenwicht te brengen. We zijn dan ook dwazen, betoogt Malthus, wanneer we willen voorkomen dat mensen van honger sterven. We moeten juist het omgekeerde doen. We dienen het sterven te vergemakkelijken, ja, we moeten de vernietiging van mensen expliciet bevorderen.
Malthus: ‘Nu vertellen we de armen om hygiënisch te leven, maar het is veel verstandiger om hen dat sterk af te raden. In onze steden moeten wij de straten eerder smaller dan breder maken. We moeten meer mensen samenproppen in hun woningen en ervoor zorgen dat epidemieën als de pest terug kunnen keren. Wanneer we dorpen bouwen, dan kunnen we dat het beste doen in de buurt van stilstaand water. Het meest verstandig zou zijn om mensen te huisvesten in ongezonde en moerassige gebieden. Boven alles komt het er echter op aan om helemaal niets te doen wanneer onder hen verwoestende ziektes uitbreken.’

Moderne ecologen hanteren vaak het beeld van bacteriën in een petrischaaltje. Zoals bacteriën zich vermeerderen tot hun voedingsstoffen op zijn en de hele populatie in één klap ten onder gaat, zo vergaat het ook de mensheid zodra wij over onze planetaire grenzen gaan. Een andere populaire metafoor is die van kanker. Tumoren kunnen zich voor lange tijd onopgemerkt ontwikkelen en uitzaaien tot ze uiteindelijk te groot en te massaal zijn om nog te worden terug-gedrongen, waarna het hele lichaam wordt verwoest.
De kankermetafoor – The World Has Cancer and the Cancer is Man – werd populair dankzij het tweede grote rapport van de Club van Rome uit 1974. Het is een rapport in de lijn van Tertullianus en Malthus, waarin meer nog dan in het beruchte eerste rapport van de Club wordt gewaarschuwd voor het uitputten van energiebronnen, voor de vernietiging van de natuur en voor oprukkende hongersnoden. Het zijn problemen die uiteindelijk allemaal kunnen worden teruggevoerd tot dat ene, allesomvattende probleem van de bevolkingsgroei.

De Amerikaanse bioloog Paul Ehrlich had de kankermetafoor geïntroduceerd in zijn populaire boek The Population Bomb (1968). ‘Kanker is een ongecontroleerde vermenigvuldiging van cellen. Wanneer je alleen de symptomen van kanker bestrijdt, dan voelt het slachtoffer zich aanvankelijk een stuk beter, maar uiteindelijk sterft hij – vaak op gruwelijke wijze.
Hetzelfde noodlot staat de wereld te wachten nu deze een bevolkingsexplosie ondergaat, waarvan alleen de symptomen worden behandeld. Daarom moeten wij onze inspanningen verschuiven van het behandelen van de symptomen naar het wegsnijden van de kanker. De hele operatie vereist wrede en harteloze besluiten. De pijn zal dan ook enorm zijn. Maar de ziekte heeft zich zo ver ontwikkeld dat de patiënt alleen door een radicale operatie een kans heeft om te overleven.’

Net als Tertullianus en Malthus is ook Ehrlich volstrekt open over de methodes die moeten worden toegepast om ‘de menselijke kanker’ weg te snijden: ‘Wat we nodig hebben is verplichte geboorteregulering, onder meer door tijdelijk chemicaliën aan het drinkwater of het voedsel toe te voegen die mensen onvruchtbaar maken. De hoeveelheden moeten zorgvuldig door de overheid worden vastgesteld om daarmee de ideale omvang van gezinnen vast te stellen.’

En dan is er nog de Franse oceanograaf Jacques Cousteau (1910-1997), schrijver van vijftig boeken en maker van 120 documentaires over het leven onder water. Cousteau voerde actie tegen het dumpen van radioactief afval in de Middellandse Zee en won een Gouden Palm met zijn prachtige documentaire Le monde du silence. Hij sprak de internationale gemeenschap toe tijdens de beroemde milieuconferentie van Rio in 1992. John Denver bezong hem in het lied Calypso en Jean Michel Jarre op het album Waiting for Cousteau.

In 1991 gaf Cousteau een interview aan het tijdschrift Unesco Courier . Hij vertelde dat hij zich rond 1975 zorgen begon te maken over de snelle bevolkingsgroei. Op dat moment telde de wereld vier miljard mensen. Nieuwsgierig naar de overlevingskansen van een almaar toenemende wereldbevolking bouwde Cousteau vervolgens een wiskundig model rond de leefstijl van de gemiddelde Amerikaan. Hoeveel mensen op aarde zouden ooit van deze hoge levensstandaard kunnen genieten?

Hij kwam tot niet meer dan zevenhonderd miljoen. ‘Zevenhonderd miljoen mensen zijn wereldwijd in staat om een leven te leiden zoals de gemiddelde Amerikaan dat nu kan’, zei hij in het interview. ‘Vandaag staat de teller op 5,7 miljard mensen. Een aantal dat razendsnel stijgt. Elke zes maanden wordt een bevolking zo groot als die van Frankrijk aan dit aantal toegevoegd.’

‘Wat moeten we doen om een einde te maken aan lijden en ziektes?’ vroegen de interviewers, die de consequenties van Cousteau’s redenering niet echt door hadden. ‘Als we dat proberen uit te voeren, brengen we de toekomst van onze soort in gevaar’, antwoordde de oceanograaf. ‘Het is vreselijk om te zeggen. Maar willen we de wereldbevolking stabiliseren, dan zullen we 350.000 mensen per dag moeten elimineren. Dit is zo verschrikkelijk om te bedenken dat we het niet eens willen zeggen.’

Maar ze zeiden het wel degelijk, Malthus, Ehrlich en Cousteau. En hun boodschap werd gehoord. In Indonesië en Peru, in India, in China en in de Verenigde Staten. In zijn onthutsende boek Merchants of Despair uit 2012 laat de Amerikaanse auteur Robert Zubrin zien hoe dit gedachtegoed het leven verwoestte van honderden miljoenen mensen.

Soms werden de ideeën direct overgenomen. Dat gebeurde bijvoorbeeld in communistisch China tijdens de beruchte ‘één-kindcampagne’ tussen 1980 en 1985. Zubrin: ‘Vrouwen werden onder grote druk gesteriliseerd. Baby’s werden tot en met de negende maand geaborteerd. Menige baby huilde terwijl hij vlak na zijn geboorte werd doodgestoken. Vrouwen die met hun baby probeerden te vluchten, werden opgejaagd. Wanneer ze niet konden worden gepakt, werden hun huizen verwoest en hun ouders in de gevangenis gegooid.’

Naar schatting werden alleen al in het jaar 1983 veertien miljoen baby’s onder dwang geaborteerd en meer dan 34 miljoen vrouwen en vier miljoen mannen onvruchtbaar gemaakt. De ideologische grondslag voor de campagne werd volgens Zubrin geleverd door ene Song Jian, een hoge Chinese ambtenaar die de alarmistische rapporten van de Club van Rome vertaalde en daarmee partijleider DengXiaoping wist over te halen tot zijn bevolkingspolitiek.

In buurland India waren het de Verenigde Staten die een afzwakking van de bevolkingsgroei afdwongen. In ruil voor Amerikaanse noodhulp tijdens hongersnoden steriliseerde India in de jaren zeventig miljoenen vrouwen in speciaal daarvoor ingerichte sterilisatie-kampen. Hoogtepunt van het Indiase programma was 1978, toen maar liefst acht miljoen vrouwen onder het mes werden gedwongen. Opstanden onder de Indiase bevolking werden met veel geweld neergeslagen.

De campagnes, hoe wreed ook, hadden effect. De bevolkingsgroei in India en China nam inderdaad af. Maar ze nam niet sneller af dan in landen waar de overheid zich niets aantrok van de onheilsprofeten en hun aanbevelingen. Wie vreest voor een wereldbevolking van tien miljard mensen gaat doorgaans uit van een statische werkelijkheid. Van een wereld die eenvoudigweg niet voldoende in petto heeft om zoveel mensen in leven te houden. De hoeveelheid vruchtbare aarde, zoet water en schone lucht lijkt zo vast te liggen dat elk nieuw leven een drama is en elke dode een verlossing.

Elk mens is dan een vijand van zijn medemens, en elk volk is een bedreiging voor een ander volk. Wanneer de bevolking van China en India groeit, moet dat wel ten koste gaan van Europa en de Verenigde Staten. Denken in termen van bevolkingsgroei binnen door de natuur vastgestelde grenzen betekent uiteindelijk een oorlog van allen tegen allen.

Hoeveel mensen kan de aarde hebben?
De vraag ‘hoeveel mensen kan de aarde hebben?’ sluimert onder alle onderwerpen die de milieubeweging zo dwingend op onze agenda zet: landbouw, energie, klimaatverandering, fosfaten, biodiversiteit. En, doorgaans onuitgesproken, sluimert daaronder weer de vraag: hoeveel mensen mogen niet worden geboren of zouden moeten sterven om binnen de grenzen van onze planeet te blijven?

Het is niet alleen een immorele vraag. Het is ook een problematische vraag. Want in tegenstelling tot wat Jeffrey Sachs zo onbekommerd schrijft, bestaan er geen ‘echte natuurlijke planetaire grenzen’. Sinds het aantreden van de mens, zo’n tweehonderdduizend jaar geleden, brak hij met de grenzen die de natuur hem leek op te leggen. Anders dan bacteriën, wolven of dinosaurussen maakten mensen speren, valstrikken en vuur. Ze ontwierpen ploegen, irrigatiekanalen en kunstmest. En ze schiepen luchtwassers, ontziltingsinstallaties en genetisch gemodificeerde maïs. Ze deden dingen die natuurlijke wezens nooit zouden doen. Met al hun inventiviteit en creativiteit creëerden mensen telkens weer de voorwaarden voor een nog grotere, rijkere en gezondere groep mensen.

Met de komst van de mens werden als ‘natuurlijk’ begrepen grenzen telkens weer verlegd. De natuur die Tertullianus, Malthus of Theo dachten aan te treffen, was dan ook niet meer of minder dan een cultuur die bezig was zich aan te passen aan een wederom grotere groep mensen.

‘Precies hier vinden we het verschil tussen het dier en de mens’, schreef Henry George in Progress and Poverty uit 1879, een even lucide als vernietigende analyse van het malthusiaanse denken. ‘Zowel de havik als de mens eet kippen. En hoe meer haviken er zijn, des te minder kippen er overblijven. Maar hoe meer mensen er komen, hoe meer kippen er zullen zijn.’ En zo is het nog steeds.

Mensen zijn niet louter de consumenten van datgene wat ze aantreffen. Nog minder zijn wij de vernietigers ervan. Mensen zijn op de eerste plaats de producenten van hun omgeving. Zodra wij besluiten om de walvissen te redden, dan redden wij ook de walvissen. Wanneer we menen te moeten omschakelen van kolen op gas of zonne-energie, dan schakelen we om. Wanneer wij vrezen huidkanker te krijgen door de verdwijnende ozonlaag, dan verbieden we de drijfgassen die het ozongat veroorzaken.

Begrippen als ‘planetaire grenzen’, ‘ecologische voetafdruk’ en ‘draagvermogen van de aarde’ kunnen alleen bestaan omdat de bedenkers ervan zich nooit hebben afgevraagd waarom de wereld op alle fronten zo vooruitging, hoe wetenschappelijk de rekensommen van Malthus of Jacques Cousteau ook lijken.

Wat je deze mannen kunt verwijten, is niet zozeer dat ze zulke slechte voorspellingen deden. Het is dat ze zo slecht hun geschiedenis kenden. Tertullianus had kunnen weten dat het Romeinse Rijk in zijn tijd een van de rijkste en best georganiseerde samenlevingen was die Europa ooit had gekend. Ehrlich en Cousteau maakten hun berekeningen nota bene in de jaren zestig, in een tijd dat de Groene Revolutie in Azië een definitief einde maakte aan traditionele hongersnoden. En Malthus werd na de publicatie van zijn essay al zwaar bekritiseerd door humanisten als Florence Nightingale, Charles Dickens, Henry George en Friedrich Engels. Niet alleen wezen zij op de onmenselijke consequenties van het malthusiaanse denken. Iemand als Friedrich Engels vroeg zich ook af of het überhaupt wel was aangetoond dat de bevolking per definitie harder groeide dan de landbouwopbrengsten. ‘Weliswaar’, schreef Engels in 1844, ‘neemt de bevolking toe, terwijl de omvang van het landbouwareaal gelijk blijft.

Maar het aantal mensen dat van deze landbouwgrond leeft, neemt eveneens toe, samen met de groeiende bevolking.’ Dat had Engels scherp gezien. Niet de toename van voedsel laat het aantal mensen groeien. De groei van het aantal mensen maakt het mogelijk om meer voedsel te verbouwen.

De ‘negen echte natuurlijke grenzen’ die Jeffrey Sachs zo vrolijk overneemt van Johan Rockström zijn ahistorische constructies van milieudeskundigen, ecologen en biologen. En niet van sociologen, economen of archeologen. Zij zouden Rockström en de zijnen haarfijn kunnen uitleggen dat elke generatie op grenzen stuit. En dat het de meeste generaties vervolgens lukt om die grenzen verder te verschuiven en vooruitgang te boeken. We zijn nu eenmaal creatieve, nadenkende en ondernemende schepselen en geen hersenloze kankercellen of blinde bacteriën in een petrischaaltje.

Voor ecologen en biologen is bevolkingsgroei per definitie een probleem, of we nu met 190 miljoen, een miljard of tien miljard mensen op aarde zijn. Maar er waren geen natuurlijke grenzen, er zijn geen natuurlijke grenzen en waarschijnlijk zullen er ook nooit natuurlijke grenzen zijn. Er is louter dynamiek, verandering. Alles stroomt. En er is niets dat hetzelfde blijft.

Dit artikel verscheen ook in de Groene Amsterdammer van 30 juli 2015, Nr. 31